Houtbewerkingsmachines staan niet alleen opgesteld in timmer- en meubelfabrieken maar ook in werkplaatsen van aannemersbedrijven, bij groothandels in hout- en ijzerproducten, in onderhoudswerkplaatsen, bij technische diensten van grote bedrijven en in doe-het-zelf zaken. Aan het werken met houtbewerkingsmachines zijn meerdere risico’s verbonden. Wat zijn de gevolgen van een stofexplosie in de houtverwerkende industrie.

1. Gezondheidsrisico’s van houtstof

Blootstelling aan houtstof kan leiden tot allergische reacties en zelfs tot kanker. De wettelijke grenswaarde voor hardhoutstof is 2 mg/m3 en de streefwaarde is 0,2 mg/m3. Dat wil zeggen dat indien mogelijk een lagere blootstelling dan de wettelijke grenswaarde moet worden nagestreefd.

Werknemers kunnen aan houtstof worden blootgesteld als:

  • De afzuiging van machines onvoldoende is
  • Een afzuiginstallatie niet met de juiste filters is uitgerust
  • De werkplek op een verkeerde manier wordt schoongehouden

Campagne ‘Houtstof tot nadenken’

Op initiatief van de sociale partners uit de houtbranche worden daar momenteel campagnes voor gevoerd: Houtstof tot nadenken.

In houtverwerkende bedrijven kan explosiegevaar aanwezig zijn als gevolg van fijn houtstof

2. Explosiegevaar

Alles dat kan branden, kan onder bepaalde omstandigheden ook exploderen. Dat geldt niet alleen voor gassen en vloeistoffen, maar ook voor kleine deeltjes van hout en metalen. Voor explosiegevaar is Europese regelgeving van kracht (ATEX 153). Deze is ondergebracht in het Arbobesluit (in België het ARAB en de welzijnswet, n.v.d.r.). In houtverwerkende bedrijven kan explosiegevaar aanwezig zijn als gevolg van fijn houtstof.

3. Aandachtsgebieden veiligheid

Veiligheid van werknemers en bezoekers
Voor een belangrijk deel wordt dit geregeld door de ARBO-regelgeving met specifieke eisen ten aanzien van een groot aantal zaken met bijbehorende specifieke maatregelen. De regelgeving is van kracht  in de vorm van de ATEX-richtlijnen.

Gevolgen voor de omgeving
Hier is de Vlaamse Milieuwetgeving (VLAREM) van toepassing.

Het beperken van schade
Een houtverwerkend bedrijf zal als eigenaar of gebruiker van een gebouw ten minste voldoen aan de brandveiligheidseisen van de overheid geregeld via Wet- en Regelgeving. Een ondernemer krijgt zowel te maken met Gemeentelijke Overheid als Provinciale Overheid. Het beperken van schade behoort geheel tot zijn eigen verantwoordelijkheid waarbij sprake is van een samenhang met verzekeringsaspecten.

Voortbestaan bedrijf

Betekent brand het einde van een bedrijf? Statistische gegevens geven telkens een dramatisch beeld van bedrijven na een calamiteit. Met de juiste verzekering kun je voorkomen dat een bedrijf niet meer bestaat na een brand of explosie.

Voor een juiste benadering van de brandveiligheid vanuit de verschillende invalshoeken is inzicht nodig in de onderlinge samenhang van brandpreventiemaatregelen en -voorzieningen. Veel aandacht wordt geschonken aan de rode draad, die loopt door de houtindustrie: stof in al zijn verschijningsvormen, de afzuiginstallatie en de stofopvang.

Wat als het toch fout gaat?

Als het dan toch fout gaat is er de blusinstallatie die ingrijpt in het proces zoals een vonkendetectie en –blussing of een sprinklerinstallatie of de brandmeldinstallatie die zorgt dat de brandweer op tijd aanwezig is. Snel ingrijpen door de goed opgeleide eigen BHV-er kan met simpele blusmiddelen een ramp voorkomen, tenslotte is hij als medewerker van het bedrijf vaak als eerste ter plekke. Hij kent bovendien het bedrijf als geen ander. Een adequate opleiding ‘praktisch blussen’ is echter geen overbodige luxe!

Conclusie

Waar moet je goed aandacht aan besteden?

(Bron: brandveilig.com – NL)

Er staat weer een hittegolf voor de deur en dan komt steeds de zelfde vraag naar voor: “wanneer is het te warm om te werken?” U kan waarschijnlijk al raden dat dit afhankelijk is van het type beroep dat men uitoefent. Maar wist u ook dat dit niet enkel van de temperatuur afhangt? Met een gewone thermometer kan je alvast nooit te weten komen of het al dan niet te warm is op het werk.

WBGT methode

Om koude temperaturen te meten volstaat een gewone thermometer. Voor warme temperaturen volstaat dat niet.

Een bepaalde warme temperatuur kan bij zeer vochtig weer ondraaglijk zijn, terwijl die bij droog weer geen probleem geeft. U moet dus rekening houden met de vochtigheid, maar in sommige gevallen ook met de windsnelheid en de rechtstreekse straling die de werknemers ondervinden door de zon of door een machine.

Dat wordt niet gemeten met een gewone thermometer, maar met een zogenaamde ‘vochtige globethermometer’. Die meetmethode heeft een geleerde naam: WBGT (wet bulb globe temperature). Dat is een wetenschappelijk verantwoorde methode, maar niet erg praktisch in een onderneming. Zij hebben zo’n toestel meestal niet in huis.

WBGT bepalen door omrekening

Met deze tabellen kunt u de omrekening doen door een gewone thermometer in combinatie met een vochtigheidsmeter te gebruiken: WBGT berekeningstabellen (PDF, 254 KB).

Voor de meeste situaties kunt u zo al heel erg in de buurt komen van het resultaat met de officiële methode. Als er ook stralingswarmte is, dan is dat een bijkomende belastende factor.

Wanneer de vochtigheid van de lucht extreem hoog is, laten we zeggen 95 %, dan komt de WBGT temperatuur ongeveer overeen met wat de gewone thermometer aangeeft. Dat is anders bij lagere vochtigheid.

Zo komt 30° Celsius met een gewone thermometer overeen met:

  • 22,7 WBGT bij 35 % vochtigheid
  • 25,4 WBGT bij 55 % vochtigheid
  • 28,2 WBGT bij 80 % vochtigheid

Zo komt 35° Celsius met een gewone thermometer overeen met:

  • 26,8 WBGT bij 35 % vochtigheid
  • 29,8 WBGT bij 55 % vochtigheid
  • 32,9 WBGT bij 80 % vochtigheid

In de berekeningstabellen kunt u alle mogelijke combinaties aflezen.

Werkbelasting

U moet dus eerst de WBGT inschatten, vervolgens nagaan hoe groot de fysieke belasting is gedurende 8 uur werk aan de hand van deze voorbeelden:

  • Lichte fysieke arbeid is secretariaatswerk, het besturen van een wagen, …
  • Middelmatig zware fysieke arbeid: timmerwerk of een traktor besturen, …
  • Zwaar: spitten, zagen met de hand, schaven, kruiwagens duwen en trekken, …
  • Zeer zware fysieke arbeid: zwaar spitten en graven, beklimmen van ladders en trappen, …

Vervolgens gaat u na of u met een relatief te hoge temperatuur te maken heeft.

Preventiemaatregelen

Als de WBGT grenswaarden zijn overschreden, dan moeten er rusttijden worden ingevoerd. Die kunt u bepalen op basis van de normen NBN EN ISO 7243, NBN EN ISO 7933 of NBN EN ISO 9886 of op voorstel van de arbeidsgeneesheer. Indien er niets op voorhand is afgesproken, dan past u onderstaande tabel toe:

Afwisseling in het werk

WBGT-waarden

Licht 
werk

Halfzwaar 
werk
Zwaar 
werk
Zeer zwaar werk

45 min werk – 15 min rust

29,5 27 23

19

30 min werk – 30 min rust 30 28 24,5

21

Als bij licht werk de WBGT-waarde gelijk of hoger is dan 29,5, dan moet er per uur 15 minuten gerust worden. Indien de WBGT-waarde gelijk of hoger is dan 30, dan moet er 30 minuten gerust worden per uur. Rusten doet men best in een ruimte waar de temperatuur lager is.

Bijvoorbeeld als op een zomerdag de relatieve vochtigheid ongeveer 60 % is en de verwachte maximumtemperatuur tot 30 °C kan oplopen, heeft u een WBGT van 26 en moet u alleen voor zwaar of zeer zwaar werk rustpauzes invoeren. U kan daar een variante op maken, maar die mag niet minder bescherming bieden.

Maar voor alles: gezond verstand gebruiken. Werkende mensen zijn doorgaans geen topatleten die in grote hitte een marathon kunnen lopen. U moet daarnaast ook denken aan andere maatregelen: trager werkritme, aangepaste kledij (zonder de veiligheid in het gedrang te brengen!). En niet te vergeten: drinken!!

(Bron: FOD WASO)

In een eerder artikel dat we publiceerden kondigden we de wijziging van het KB betreffende het periodiek gezondheidstoezicht van werknemers reeds aan. CLB, een EDPBW, bracht verduidelijking met onderstaand artikel.

Alhoewel de wetgever het over de ‘periodieke gezondheidsbeoordeling’ heeft, is dit onderzoek beter gekend als ‘het jaarlijks onderzoek’. Een heel groot deel van de werknemers passeerde tot nu toe inderdaad jaarlijks bij de arbeidsarts (zoals we de arbeidsgeneesheren tegenwoordig moeten noemen).

  • Iedereen die een veiligheidsfunctie uitvoert (een functie waarbij men de veiligheid van anderen in gevaar kan brengen; bv. een heftruckchauffeur);
  • iedereen die door de arbeidsomstandigheden een gezondheidsrisico loopt (bv. blootstelling aan lawaai, aan chemische stoffen…);
  • iedereen die een functie ‘met verhoogde waakzaamheid’ uitvoert… valt onder dit regime.

Deze mensen worden allemaal jaarlijks onderzocht, onafhankelijk van de effectieve ernst van het risico dat ze lopen, en onafhankelijk van hun gezondheidstoestand op het moment van het laatste onderzoek. Een jonge kerel die in optimale gezondheid verkeert, en die op zijn job een reëel maar klein risico loopt, moet na een jaar volledig opnieuw nagekeken worden. Een 60-plussers die op zijn werk met grote risico’s geconfronteerd wordt, is ook één jaar later pas terug aan de beurt. Er bestaan weliswaar mogelijkheden om deze periodiciteit aan te passen, maar deze zijn verre van eenvoudig.

De doelstelling van dit onderzoek is om beroepsgerelateerde gezondheidsschade vroegtijdig op te sporen of om, in geval van veiligheidsfuncties, na te gaan of de werknemer zijn functie verder kan uitoefenen zonder zijn of haar collega’s in gevaar te brengen.

Het nieuwe KB is er!

Eigenlijk hadden we deze inleiding in de verleden tijd moeten schrijven. Een van de laatste handtekeningen die Koning Filip immers onder wetgeving van de regering Michel gezet heeft, was deze onder het nieuwe KB over de periodiciteit van de onderzoeken (KB 14/05/2019 – BS 11/06/2019). Dit koninklijk besluit werd al geruime tijd door de overheid voorbereid en dit in samenwerking met de sociale partners en de beroepsorganisaties van arbeidsartsen.

De oorsprong van deze wijziging is meervoudig.

Enerzijds is het aantal arbeidsartsen al jaren in dalende lijn. Dit maakte dat globaal ‘slechts’ een 80% van de mensen die zouden moeten onderzocht worden ook effectief onderzocht worden. Anderzijds is de kijk op arbeidsgeneeskunde in de loop der jaren gewijzigd. De wetgever is van mening dat de arbeidsarts meer tijd moet kunnen steken in niet-periodieke onderzoeken en meer energie in preventieactiviteiten binnen de ondernemingen. Door de invoering van deze nieuwe werkwijze kan de arbeidsarts zich ook effectief meer toeleggen op andere onderzoeken zoals spontane raadplegingen, werkhervattingsonderzoeken, re-integratieonderzoeken, moederschapsbescherming, aanwervingsonderzoeken enz.

Wijziging periodiciteit onderzoek

In het nieuwe KB wordt de periodiciteit gewijzigd deels in functie van het risico dat de werknemer loopt, deels in functie van zijn of haar leeftijd. Voor het merendeel van de werknemers betekent dit dat ze nog maar om de 2 jaar bij de arbeidsarts moeten langs gaan. Sommigen zullen nog jaarlijks ‘gezien’ worden (bijvoorbeeld blootstelling aan kankerverwekkende stoffen) terwijl anderen om de 3 jaar (bv. hanteren van lasten en jonger dan 45 jaar) op onderzoek moeten. In uitzonderlijke omstandigheden (bv. blootstelling aan lawaai tussen de 80 en 85 dB(A)) volstaat een onderzoek om de 5 jaar. De meeste werknemers worden echter aan meerdere risico’s blootgesteld. De hoogste frequentie bepaalt in deze gevallen de daadwerkelijke onderzoeksfrequentie.

Aanvullende medische handelingen

Om de ‘leemte’ tussen 2 periodieke gezondheidsbeoordelingen in te vullen zullen er ‘aanvullende medische handelingen’ door de arbeidsverpleegkundige uitgevoerd worden (maar de arbeidsarts mag dit ook zelf doen). Tijdens dit contactmoment wordt d.m.v. een vragenlijst een status opgemaakt. Er kunnen dan ook andere medische handelingen worden uitgevoerd: biomonitoring (bloed- of urinetesten), vaccinaties, longfunctietesten, gehoortesten… Al deze onderzoeken gebeuren in samenwerking met en onder de verantwoordelijkheid van de arbeidsarts. Als de resultaten van dit tussentijds gezondheidsonderzoek hiertoe aanleiding geven, zal de arbeidsarts de werknemer eventueel toch voor een onderzoek oproepen. In principe blijft de werknemer dus nog altijd onder jaarlijks toezicht maar zal de controle bij de arbeidsarts meestal maar om de twee jaar moeten plaatsvinden. Na een aanwervingsonderzoek (eigenlijk een ‘voorafgaandelijke gezondheidsbeoordeling’) moet de werknemer toch al na 12 maanden opnieuw beoordeeld worden. Het is pas na dit eerste periodiek onderzoek dat de nieuwe periodiciteit in werking treedt.

De preventieadviseur-arbeidsarts kan nog altijd beslissen de onderzoeken aan een hoger dan wettelijk bepaalde frequentie uit te voeren. Na ziekte of ongeval van de werknemer kan hij het bijvoorbeeld opportuun achten deze na kortere dan voorziene tijd terug te zien. Ook bij arbeidsomstandigheden die verre van optimaal zijn (bijv. overschrijding van grenswaarden) kan hij beslissen de werknemers sneller dan wettelijk noodzakelijk opnieuw te beoordelen.

Versoepeling maar geen vereenvoudiging

Je hoort wel eens zeggen dat de kiezer de kaarten bij de verkiezingen van 26 mei zeer ingewikkeld gedeeld heeft. Hetzelfde zou je kunnen zeggen van wat de wetgever met deze materie gedaan heeft. Waar we vooraf de hoop koesterden dat het allemaal wat eenvoudiger zou worden, is het een ongelooflijk complex geheel geworden. Er bestaan zoveel mogelijkheden dat men bijna onmogelijk een vlotwerkend schema kan ontwikkelen. Werknemer 1 moet misschien zowel bij de verpleegkundige als bij de arbeidsarts komen, werknemer 2 kan de verpleegkundige overslaan en hoeft enkel de arts te consulteren. De derde werknemer zit in zijn of haar tussenliggend jaar en moet enkel bij de verpleegkundige zijn… Probeer daar maar eens een vlot lopend schema van te maken. En dit terwijl een van de redenen waarom men deze wetgeving gewijzigd heeft, een efficiëntere inzet van de bedrijfsarts is.

Vermits er geen inwerkingtreding van het KB vermeld is, wordt deze nieuwe periodiciteit van kracht vanaf 21 juni 2019; halfweg het jaar dus. Ook al een beetje moeilijk te implementeren: een geheel nieuw systeem van periodiciteit midden in het jaar.

(Bron: CLB Nieuws)

In het Koninklijk besluit van 14 mei 2019 is er een wijziging gebeurd van de codex over het welzijn op het werk, wat het periodiek gezondheidstoezicht betreft. Er is voorlopig nog geen datum van inwerkingtreding duidelijk.

Hervorming van het gezondheidstoezicht van de werknemer

Wijziging boek I titel 4 van de codex welzijn op het werk

Wegens een tekort aan preventieadviseurs-arbeidsartsen (PA A A) dringt er zich een hervorming op van het gezondheidstoezicht van de werknemers. Deze hervorming voert hier een eerste stap uit door een deel van de taken van het gezondheidstoezicht, zoals biomonitoring en het afnemen van medische vragenlijsten, toe te vertrouwen aan verpleegkundigen. Maar dit wel steeds onder het toezicht van de arbeidsarts. Ook de frequentie en inhoud van de aanvullende medische handelingen per risico worden herzien. Zo kan het beschikbare potentieel van arbeidsartsen optimaal ingezet worden voor preventieve taken.

Aanvullende handelingen voor verpleegkundigen

Het periodiek gezondheidstoezicht wordt voortaan opgesplitst in 2 delen:

  • een gezondheidsbeoordeling (anamnese en klinisch onderzoek) die uitgevoerd wordt door de preventieadviseur-arbeidsarts en die betrekking heeft op de verenigbaarheid van de gezondheidstoestand met de uitgeoefende arbeid;
  • aanvullende medische handelingen, die uitgevoerd worden door de preventieadviseur-arbeidsarts zelf of onder zijn verantwoordelijkheid door verpleegkundigen. Het is steeds de preventieadviseur-arbeidsarts die de resultaten van deze handelingen zal interpreteren.

Deze handelingen zijn specifiek verbonden met het risico waaraan de werknemer wordt blootgesteld wegens het uitoefenen van zijn functie.

De aanvullende medische handelingen:

  • kunnen bestaan uit biomonitoring (bloedonderzoek, urinetests) of technische onderzoeken zoals longfunctietests, audiometrie,…;
  • kunnen bestaan uit specifieke medische vragenlijsten.
  • kunnen zowel plaatsvinden voorafgaand aan de gezondheidsbeoordeling als tussen twee gezondheidsbeoordelingen in, op een ogenblik dat dit het meest relevant is voor de evaluatie van het risico en, in voorkomend geval, voor de gezondheidsbeoordeling.

Indien het gaat om medische vragenlijsten, moeten ze informatie bevatten over het recht van de werknemer om te allen tijde een spontane raadpleging te vragen en moeten voorzien dat de werknemer kan vragen om zo snel mogelijk door de preventieadviseur-arbeidsarts te worden gecontacteerd.

Frequentie en soort onderzoeken

De frequentie van de periodieke gezondheidsbeoordeling en de frequentie en de inhoud van de aanvullende medische handelingen worden per risico bepaald in bijlage I.4-5 van de codex over het welzijn op het werk. De meeste gezondheidsbeoordelingen worden minder frequent toegepast. Voor een aantal risico’s, bv. veiligheidsfunctie, vermindert de gezondheidsbeoordeling van een jaarlijkse naar een 2-jaarlijkse frequentie. Eventueel aangevuld met een tussentijdse (jaarlijkse) medische handeling. De preventieadviseur-arbeidsarts kan eventueel bepaalde aanvullende medische handelingen vervangen door andere aanvullende medische handelingen die een gelijkwaardig beschermingsniveau bieden. Deze wijzigingsbeslissing dient wel schriftelijk vastgelegd en gemotiveerd door de preventieadviseur-arbeidsarts.

Indien een werknemer wordt blootgesteld aan verschillende risico’s wordt de hoogste frequentie gevolgd.

Afwijking van de vastgelegde frequenties

In een aantal gevallen kan of moet de preventieadviseur-arbeidsarts afwijken van de frequentie die is voorzien in de bijlage I.4-5 van de codex:

  1. Er is een verplichte eerste periodieke gezondheidsbeoordeling bij de preventieadviseur-arbeidsarts één jaar na de voorafgaande gezondheidsbeoordeling (nulmeting), ongeacht voor welk risico de werknemer aan het gezondheidstoezicht is onderworpen, en dit om in te schatten hoe de werknemer reageert op de blootstelling aan dat bepaald risico.
  2. Wanneer de preventieadviseur-arbeidsarts vaststelt dat de aanvullende medische handelingen die tussen twee periodieke gezondheidsbeoordelingen in plaatsvinden een “ongewoon resultaat” vertonen, dan is hij verplicht om contact op te nemen met de betrokken werknemer. In dat geval kan hij beslissen om:
    • de betrokken werknemer te onderwerpen aan een gezondheidsbeoordeling;
    • alle of bepaalde werknemers die aan hetzelfde risico worden blootgesteld eveneens te onderwerpen aan een gezondheidsbeoordeling;
    • de frequentie van de periodieke gezondheidsbeoordelingen en/of de aanvullende medische handelingen te verhogen voor de betrokken werknemer en eventueel ook voor alle of bepaalde werknemers die aan hetzelfde risico worden blootgesteld.

Deze hogere frequentie wordt aangehouden tot op het ogenblik dat de preventieadviseur-arbeidsarts oordeelt dat het risico onder controle is. De preventieadviseur-arbeidsarts motiveert deze beslissing in een document dat door hem wordt ondertekend en dat ter beschikking wordt gehouden van de arts sociaal inspecteur van de algemene directie TWW.

Individueel beslissingsrecht arbeidsarts

De preventieadviseur-arbeidsarts kan toch nog afwijken van de opgelegde frequenties in bijlage I.4-5 en gebruik maken van zijn individueel beoordelingsrecht om voor specifieke situaties die volgens zijn oordeel een negatieve impact hebben op de gezondheid van de werknemer, een verhoogde frequentie van gezondheidsbeoordeling en/of aanvullende medische handelingen vast te leggen.

Gestandaardiseerde individuele medische vragenlijst

Bijna elke externe dienst heeft vandaag al een of meerdere medische vragenlijsten. Deze zullen echter qua vorm en kwaliteit moeten worden geharmoniseerd met als doel dat de gegevens die bekomen worden betrouwbaar en vergelijkbaar zijn over de sectoren of risico’s heen. De medische vragenlijst zal worden opgesteld in een overkoepelende werkgroep, met vertegenwoordigers van arbeidsartsen van verschillende interne en externe preventiediensten. Doel is een gestandaardiseerde vragenlijst op te maken. Deze vragenlijst wordt dan gekoppeld met de risico’s, die dus verschillen per sector of functie. Het wordt dus een modulaire vragenlijst, die ook vragen over psychosociale aspecten dient te bevatten. Daarnaast kan deze standaard vragenlijst aangevuld worden met specifieke vragen i.f.v. de sector, bedrijf of IDPB/EDPB. De resultaten van deze vragenlijsten dienen verzameld te worden in een centrale gegevensbank in beheer bij FOD WASO. Het nieuwe KB stelt dat de minister ofwel regels kan vastleggen voor het ontwikkelen van vragenlijsten of deze zelf kan opstellen.

Persoonlijk onderhoud

Na het invullen van een medische vragenlijst, dient de externe dienst een persoonlijk onderhoud te organiseren met de preventieadviseur-arbeidsarts of zijn verpleegkundig personeel. Het doel hiervan is dat de werknemer moet worden geholpen bij het invullen van deze vragenlijst om erover te waken dat hij deze correct invult en dat hij alle vragen die hierin zijn opgenomen goed begrijpt. De medische vragenlijst mag dus niet enkel op elektronische wijze gebeuren.

Spontane raadpleging arbeidsarts

De overheid wil dat er meer nadruk wordt gelegd op de mogelijkheid dat de werknemer zelf om een spontaan onderzoek bij de arbeidsarts vraagt. Zo wordt art. I.4-9 aangevuld met volgende tekst “De werkgever herinnert alle werknemers, al dan niet onderworpen aan het gezondheidstoezicht, jaarlijks aan de mogelijkheid om een spontane raadpleging te vragen overeenkomstig artikel I.4-37.″.

Betreffende de kost van de nieuwe bepalingen voor de werkgevers

Op advies van de Hoge Raad heeft de wetgever er ook mee rekening gehouden dat de wijziging van de reglementering de kosten niet mag verhogen voor de werkgevers. Zo is voorzien dat, voor de ondernemingen C- en D, de taken die voorzien zijn en die voortvloeien uit deze hervorming van het gezondheidstoezicht en die er ook integraal deel van uitmaken, geheel zijn opgenomen in het basispakket, gedekt door het forfaitair minimum-tarief en in geen geval aanleiding kunnen geven tot extra facturaties bovenop het minimumtarief.

De wijziging in artikel 14 voorziet zo om de voorafgaande gezondheidsbeoordelingen, de periodieke gezondheidsbeoordelingen en de aanvullende medische handelingen op te nemen in het basispakket van de KMO’s.

Terminologie en andere details

Doorheen de hele codex wordt de terminologie aangepast. Zo verdwijnt de term arbeidsgeneesheer ten voordele van het gender neutrale arbeidsarts. Alle andere termijn met geneesheer worden in dezelfde zin aangepast.

Er zijn veel details die worden gewijzigd, niet alleen door de nieuwe bijlage I.4-5 met de gewijzigde frequenties maar soms ook in andere boekdelen van de codex, zoals de opheffing van de periodieke gezondheidsbeoordeling voor nachtarbeiders en werknemers in ploegendienst (zie art. 20). Of ook nog de opheffing van een bijlage III in het ARAB.

Inwerkingtreding

Er is niet voorzien in een datum van inwerkingtreding, dus volgens de juridische regels zou dit KB dan in werking treden, 10 dagen na publicatie in het Belgisch Staatsblad. Dit is op 21 juni 2019, maar dat lijkt weinig realistisch. Er is wel al voorzien in een evaluatiemoment van de effecten van dit KB, 2 jaar na inwerkingtreding.

Meer informatie vindt u op de website van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg of in het Belgisch Staatsblad.

Het KB van 2 mei 2019 (BS 21 mei 2019) wijzigt de codexbepalingen over arbeidsplaatsen. De werkgever moet voortaan een risicoanalyse van de binnenluchtkwaliteit uitvoeren. Maatregelen zijn vereist om de CO2-concentratie op werkplekken lager dan 900 ppm te houden. Voor bestaande gebouwen die niet aan de regels kunnen voldoen, is een actieplan nodig dat aangeeft hoe de situatie zal verbeterd worden.

Wettelijk kader

Het KB van 2 mei 2019 tot wijziging van de codex over het welzijn op het werk inzake de binnenluchtkwaliteit in werklokalen verscheen op 21 mei 2019 in het Belgisch Staatsblad. Het brengt wijzigingen aan in de Codex welzijn op het werk en voornamelijk in Boek III Arbeidsplaatsen, Titel 1 Basiseisen betreffende arbeidsplaatsen, Hoofdstuk 4 Luchtverversing (art. III.1-34 – art. III.1-37). Het KB vervangt het huidige art. III.1-34 door een volledig nieuw artikel en brengt kleine wijzigingen aan in art. III.1-36.

Definitie werklokaal

De regels beogen een betere bescherming van de gezondheid van de werknemers door ervoor te zorgen dat ze hun werk kunnen uitvoeren in werklokalen met een goede luchtkwaliteit. Om te verduidelijken wat precies bedoeld wordt met een werklokaal, wordt de codex ook uitgebreid met een definitie van werklokaal: ‘een lokaal waarin zich een werkpost bevindt’ (art. I.1-4, 29°). De definitie moet daarom in samenhang gelezen worden met de bestaande definitie van een werkpost, d.i. ‘de plek waar men werkt, het toestel of het geheel van uitrustingen waarmee men werkt, evenals de onmiddellijke werkomgeving’ (art. I.1-4, 20°). Kanttekening hierbij is dat de bepalingen over de binnenluchtkwaliteit worden ingepast in Titel 1 Basiseisen betreffende arbeidsplaatsen uit Boek III Arbeidsplaatsen. Deze titel is enkel van toepassing op arbeidsplaatsen zoals omschreven in art. III.1-1 (zie ook kader).

Wat is een arbeidsplaats?

Titel III.1 Arbeidsplaatsen omschrijft een arbeidsplaats als ‘elke plaats die bestemd is als locatie voor werkplekken in gebouwen van de onderneming, of inrichting, met inbegrip van elke andere plaats op het terrein van de onderneming of inrichting waartoe de werknemer in het kader van de uitvoering van zijn werk toegang heeft’ (codex, art. III.1-1). Het gaat niet enkel om werkplekken in gebouwen, ook deze in openlucht voldoen aan de definitie. Bovendien behelst de definitie ook werkplekken die (tijdelijk) ter beschikking worden gesteld (bv. satellietkantoren, containers).
Thuiswerkplekken voldoen niet aan de omschrijving.

Volgende werkplekken zijn expliciet uitgesloten van de definitie van een arbeidsplaats:
– transportmiddelen gebruikt buiten de onderneming of inrichting;
– arbeidsplaatsen in transportmiddelen;
– tijdelijke of mobiele bouwplaatsen;
– winningindustrieën;
– vissersvaartuigen;
– velden, bossen en andere terreinen die deel uitmaken van een landbouwbedrijf of bosbouwbedrijf maar die buiten het bebouwde gebied van dat bedrijf liggen.

Uitgangspunt

Uitgangspunt is dat elke werkgever ervoor moet zorgen dat de werknemers in de werklokalen over een ‘goede binnenluchtkwaliteit’ beschikken. Deze omschrijving gaat verder dan wat de codex voorheen bepaalde, nl. ‘beschikken over voldoende verse lucht’ en benadrukt de preventie aan de bron (mogelijke verontreinigingsbronnen opsporen en aanpakken).

Risicoanalyse

Om preventiemaatregelen uit te werken, moet de werkgever een risicoanalyse uitvoeren. In de analyse moet er gekeken worden naar verscheidene mogelijke verontreinigingsbronnen, zoals:
– de aanwezigheid en de fysieke activiteit van personen;
– producten en materialen in de werklokalen, bv. bouwmaterialen, (vloer)bekleding, meubilair, planten en dieren, technische uitrusting, toestellen (zoals printers), gereedschap en machines;
– onderhoud, herstel en reiniging van de arbeidsplaatsen;
– kwaliteit van de aangevoerde lucht als gevolg van infiltratie en ventilatie, verontreiniging en werking van het ventilatie-, luchtbehandelings- en verwarmingssysteem.
Al deze verontreinigingsbronnen kunnen schade veroorzaken, gaande van irritatie van de ogen, de neus en de luchtwegen, hoofdpijn, vermoeidheid en concentratieproblemen tot een snelle verspreiding van ziektekiemen, de vermindering van de productiviteit en de verhoging van het absenteïsme.

Voor de risicoanalyse kan gebruik gemaakt worden van visuele inspecties, controle van installaties en documenten, en is ook de medewerking van de werknemers vereist. Eventueel kan het ook nodig zijn om metingen uit te voeren.

CO2-concentratie

Technische en/of organisatorische maatregelen zijn vereist om ervoor te zorgen dat de CO2-concentratie in de lokalen gewoonlijk lager is dan 900 ppm of dat er een minimum ventilatiedebiet van 40 m3 per uur per aanwezige persoon wordt gerespecteerd. De waarde van 900 ppm is hoger dan de CO2-concentratie van 800 ppm die bepaald was in de Codex (vorige versie van art. III.1-34).
‘Gewoonlijk’ betekent gedurende 95 % van de gebruikstijd, berekend over maximaal acht uur. Verder is de waarde van 900 ppm gebaseerd op een CO2-concentratie van 500 ppm boven een gemiddelde buitenconcentratie van 400 ppm. Als metingen aantonen dat de buitenconcentratie 400 ppm overstijgt, kan rekening worden gehouden met het verschil tussen 400 ppm en de werkelijke buitenconcentratie. Hogere concentraties omwille van hogere buitenverontreiniging zijn dus mogelijk.
Een afwijking is ook mogelijk indien de CO2-concentratie in de werklokalen gewoonlijk lager is dan 1200 ppm, of dat er een minimum ventilatiedebiet is van 25 m3 per uur per aanwezige persoon.

Voorwaarden hiervoor zijn echter dat de werkgever:
– op basis van de risicoanalyse aantoont dat de werknemers een gelijkwaardige of betere bescherming genieten als gevolg van het uitschakelen of verminderen van zoveel mogelijk verontreinigingsbronnen; en
– hierover voorafgaand advies vraagt van de bevoegde preventieadviseur en van het comité.

Nieuwe en bestaande gebouwen

De nieuwe codexbepalingen inzake het respecteren van de CO2-concentraties (III.1-34§3) zijn verplicht voor werklokalen in (gedeelten van) gebouwen die worden gebouwd, verbouwd of gerenoveerd met een bouwaanvraag na 1 januari 2020.
Voor bestaande gebouwen die nog niet aan deze normen kunnen voldoen, moet een actieplan worden opgesteld om ervoor te zorgen dat men op termijn wel aan deze normen voldoet. Er moet een stapsgewijze planning opgemaakt worden om de situatie geleidelijk aan te verbeteren met maatregelen op korte, middellange en lange termijn.
De andere bepalingen, zoals het uitvoeren van de risicoanalyse, gelden voor alle werkgevers.

Praktijkrichtlijn

Om de werkgevers te helpen bij het toepassen van deze regels, wordt een praktijkrichtlijn uitgewerkt en ter beschikking gesteld op de website van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.

 

Bronnen:
KB van 2 mei 2019 tot wijziging van de codex over het welzijn op het werk inzake de binnenluchtkwaliteit in werklokalen (BS 21 mei 2019)
FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, Nieuwe regels voor de kwaliteit van de binnenlucht in werklokalen 

(Bron: Prevent)

Elke werkgever, ongeacht of hij behoort tot de privésector of de publieke sector, moet een arbeidsreglement opstellen vanaf het ogenblik dat hij zijn eerste werknemer tewerkstelt. Dit document wordt, gedurende het bestaan van de onderneming, geregeld aangepast of aangevuld (bv. bij invoering van nieuwe werktijden, vervangingsdagen van feestdagen enz.).

Binnen de acht dagen na de inwerkingtreding van het arbeidsreglement of van de aanpassing, moet de werkgever een kopie van het document opsturen naar de sociaal inspecteur – directiehoofd die bevoegd is voor het grondgebied waarin de maatschappelijke zetel van de onderneming of de vestiging waarin de betrokken werknemers worden tewerkgesteld is gelegen. Het gaat hierbij over een jaarlijks gemiddelde van meer dan 20.000 arbeidsreglementen of wijzigingen die worden neergelegd bij de verschillende directies van de Arbeidsinspectie – Toezicht op de Sociale Wetten (24.854 in 2018).

Een website die het leven van de werkgever eenvoudiger zal maken

Elke werkgever kan voortaan zijn arbeidsreglement of de wijziging ervan online neerleggen via www.arbeidsreglement.belgie.be (NL), www.reglementdetravail.belgique.be (FR), www.arbeitsordnung.belgien.be (DE). De toegang gebeurt met de elektronische identiteitskaart (eID) of via Itsme. Het systeem om zich te identificeren is hetzelfde als voor de andere online diensten van de overheid (bv. Tax on web). Dit staat garant voor een betrouwbare omgeving, die zeker is en beveiligd, telkens de gebruiker zich verbindt.

De website is zeer intuïtief en gemakkelijk te gebruiken. De gebruiker heeft de mogelijkheid om zijn arbeidsreglement (of de wijziging ervan) en de bijlagen elektronisch op te laden in pdf-formaat. De website maakt het ook mogelijk om een verzoeningsprocedure op te starten bij de Arbeidsinspectie – Toezicht op de Sociale Wetten, wanneer er een meningsverschil is bij de procedure voor de opstelling of de wijziging van het arbeidsreglement.

De documenten die elektronisch worden opgeladen, worden onmiddellijk (automatisch) doorgestuurd naar de interne toepassingen van de administratie. Bijgevolg krijgen de werkgevers sneller dan vroeger een ontvangstbewijs met de vermelding dat zij hebben voldaan aan hun verplichting om een kopie van hun arbeidsreglement of de wijziging ervan op te sturen.

De website is vanaf heden online.

(Bron: FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg)

Een stap in de goede richting

Bij PreBeCo zijn we zeer tevreden met zulke initiatieven van de overheid. Als werkgever is het een hele opdracht om ten allen tijden in regel te blijven met de vigerende wetgeving. Een van de redenen hiervoor zijn onder meer de verouderde structuren bij onze overheidsdiensten. Moderniseringen als deze zijn dus alleen maar aan te moedigen. Toch zijn we van mening dat men op vlak van digitalisering nog sneller moet schakelen. Zelf maken we sinds jaar en dag gebruik van een online systeem om onze klanten van dienst te zijn. Papier weren uit onze kantoren is een stap richting een efficiëntere en groenere economie.

Wilt u weten of uw arbeidsreglement nog voldoet aan de huidige vereisten? Informeer naar onze audit en ontdek waar uw welzijnsbeleid verbetering nodig heeft.

De legionellabesmetting in de regio van Evergem, bij Gent, komt nu al enkele dagen in het nieuws. Tot nog toe zijn 16 personen in het ziekenhuis opgenomen, van wie één patiënt gisteren jammer genoeg is overleden. Ook in het verleden heeft legionella al dodelijke slachtoffers geëist. Wat is legionella? Hoe gevaarlijk is het en komt het vaak voor?

Legionella is een bacterie die voorkomt in vochtige bodems en water. En dus ook in drinkwater. Meestal is de bacterie slechts in kleine aantallen aanwezig en vormt ze geen gevaar. Maar legionella kan zich ook razendsnel vermenigvuldigen. Dat doet de bacterie het liefst in stilstaand, warm water, bij een temperatuur tussen de 20 en 50 graden Celsius. De tuinslang in de zomer is dan ook een ideale plek voor de legionellabacterie.

“In België moeten professionele waterinstallaties verplicht maatregelen nemen om legionella te voorkomen. Zo moet het water in de circuits minstens 60 graden zijn. Of moet er bijvoorbeeld chloor aan het water worden toegevoegd.”

Legionella is niet overdraagbaar van mens op mens. Legionella kan longontsteking veroorzaken, maar de meeste gezonde mensen zullen niet eens ziek worden

Wie toch besmet raakt, kan ziek worden. De symptomen lijken op griep: hoofd- en spierpijn, rillingen, misselijkheid en koorts. Maar legionella kan ook longontsteking veroorzaken.

“Vooral oudere mensen, rokers of mensen met een verzwakt afweersysteem lopen risico om ziek te worden van legionella”, zegt professor Lagrou. “Ongeveer 5 tot 8 procent van hen overleeft de infectie niet. Maar ons lichaam heeft normaal gezien voldoende afweermechanismen. De meeste mensen met een gezonde immuniteit zullen niet eens ziek worden. Legionella is ook goed te behandelen met antibiotica.”

Vorig jaar zeker 12 doden

Toch duiken er af en toe verhalen op van legionella-uitbraken, ook met dodelijke slachtoffers. In ons land is het al van 1999 geleden dat er nog eens een uitbraak zoals nu in Evergem heeft plaatsgevonden. Toen werden 93 mensen ziek nadat ze een handelsbeurs met bubbelbaden hadden bezocht. Vijf mensen overleefden het niet.

Sindsdien moeten in Vlaanderen alle gevallen van legionella gemeld worden bij het Agentschap Zorg en Gezondheid. Uit de cijfers daar blijkt dat er vorig jaar 147 legionellabesmettingen werden gemeld. Zeker 12 patiënten overleden aan de gevolgen van legionella. “Het gaat dan om sporadische gevallen. En vaak wordt de bron van besmetting niet gevonden”, zegt professor Lagrou.

“Het duurt namelijk normaal 5 à 6 dagen voor de eerste symptomen optreden. In sommige gevallen kan het zelfs tot 19 dagen duren.” Het zou dus kunnen dat er ook nu in Evergem nog nieuwe besmettingen opduiken.

De longontsteking die de legionellabacterie kan veroorzaken wordt ook wel de veteranenziekte genoemd. Die naam is ontstaan toen de bacterie in 1976 werd ontdekt toen zich een epidemie van longontsteking voordeed onder oud-strijders uit het Amerikaanse leger. Zij logeerden tijdens een reünie in hetzelfde hotel, en raakten waarschijnlijk besmet door het water uit de douches. 221 veteranen werden ziek, en er stierven uiteindelijk 34 mensen aan een longontsteking.

Wat kan je doen om legionella te vermijden?

  • Stel de boiler voor warm water af op 60 graden
  • Laat de tuinslang in de zomer volledig leeg voor je het zwembad vult of door de sproeiers loopt
  • Laat de waterleidingen na vakantie of in een vakantiehuisje eerst even doorlopen

(Bron: VRT)

Wat met legionella op de werkvloer?

De legionellaproblematiek maakt deel uit van de globale risicoanalyse die elke werkgever dient op te maken ter bescherming van zijn werknemers. Indien een werkgever bijvoorbeeld een douche ter beschikking stelt voor zijn werknemers dient hier een risicoanalyse van gemaakt te worden. Op basis van de resultaten van de risicoanalyse zal de werkgever al dan niet maatregelen moeten treffen om zijn personeel te beschermen tegen eventuele besmetting.

Alle inrichtingen en alle aerosolproducerende installaties zijn wel verplicht om binnen een jaar een beheersplan en een risicoanalyse op te stellen. De te nemen maatregelen die in het beheersplan en de risicoanalyse moeten worden beschreven, zijn afhankelijk van de individuele installatie.

In het dossier ‘legionella’ maken we dus eerst de risicoanalyse. Vervolgens stellen we een procedure op waarin we de ontwikkeling en de verspreiding van de bacterie gaan uitschakelen in de vorm van een ‘legionellabeheersplan’.

De CLP-verordening (1272/2008) regelt de indeling, etikettering en verpakking van chemische stoffen en mengsels. Deze regels zijn gebaseerd op het Globally Harmonised System (GHS) dat wereldwijd gehanteerd wordt. Aanpassingen in het GHS zijn nu ook doorgevoerd in CLP, onder meer de toevoeging van een nieuwe gevarenklasse voor ongevoelig gemaakte ontplofbare stoffen en een nieuwe gevarencategorie ‘pyrofore gassen’ in de gevarenklasse van de ontvlambare gassen.

Achtergrond

EU-verordening 2019/251 brengt wijzigingen aan in de CLP-verordening (Verordening 1272/2008/EG betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels). De CLP-verordening houdt rekening met de regels zoals deze zijn vastgelegd in het wereldwijd geharmoniseerde systeem van de Verenigde Naties voor de indeling en etikettering van chemische stoffen, het zogenaamde GHS of Globally Harmonised System. Het GHS wordt op geregelde tijdstippen herzien op niveau van de Verenigde naties. Verordening 2019/251 die wijzigingen doorvoert in CLP, stemt de CLP-regels af op de meest recente versie van het GHS.

Gevarenklassen en -categorieën

CLP deelt de stoffen in op basis van gevarenklassen ondergebracht in drie grote groepen (fysische gevaren, gezondheidsgevaren, milieugevaren; zie kader). Gevarenklassen verwijzen naar de aard van het gevaar. Elke klasse wordt verder onderverdeeld in een gevarencategorie, die een aanduiding geeft voor de ernst van het gevaar.

Ongevoelig gemaakte ontplofbare stoffen

Door de nieuwe verordening werd in de groep van de fysische gevaren een 17e gevarenklasse toegevoegd. Het gaat om ‘vaste of vloeibare ontplofbare stoffen of mengsels die zijn geflegmatiseerd om hun explosieve eigenschappen zodanig te onderdrukken dat er geen gevaar van massa-explosie is en dat zij niet te snel branden, waardoor zij niet in de gevarenklasse ‘Ontplofbare stoffen’ moeten worden ingedeeld’.

Stoffen die onder deze gevarenklasse vallen, moeten de gevarenzin H206 (of H207 of 208, i.f.v. de gevarencategorie) op het etiket vermelden: “Gevaar voor brand, luchtdrukwerking of scherfwerking; toegenomen ontploffingsgevaar als de ongevoeligheidsagens wordt verminderd.”

Pyrofore gassen

Verder is ook de gevarencategorie ‘pyrofore gassen’ toegevoegd aan de gevarenklasse van de ontvlambare gassen. De categorie wordt gedefinieerd als “ontvlambare gassen die in lucht bij een temperatuur van 54 °C of minder spontaan kunnen ontsteken”. De etiketteringsvoorschriften verplichten de volgende zinnen: “Zeer licht ontvlambaar gas” (H220) en “Kan spontaan ontbranden bij blootstelling aan lucht” (H232).

Overgangstermijn

Verder brengt EU-verordening 2019/251 nog verscheidene andere wijzigingen aan in de definities, de indelingscriteria en de etiketteringsvoorschriften. De leveranciers krijgen dan ook de nodige tijd om zich aan te passen aan deze wijzigingen, met name tot 17 oktober 2020. Dat neemt niet weg dat leveranciers die dat wensen, ook reeds vóór die datum stoffen op de markt mogen brengen volgens de nieuwe indelingsregels.

 

Gevarenklassen
Fysische gevaren

1. Ontplofbare stoffen

2. Ontvlambare gassen (waaronder chemisch instabiele gassen)

3. Aerosolen

4. Oxiderende gassen

5. Gassen onder druk

6. Ontvlambare vloeistoffen

7. Ontvlambare vaste stoffen

8. Zelfontledende stoffen en mengsels

9. Pyrofore vloeistoffen
10. Pyrofore vaste stoffen

11. Voor zelfverhitting vatbare stoffen en mengsels

12. Stoffen en mengsels die in contact met water ontvlambare gassen ontwikkelen

13. Oxiderende vloeistoffen

14. Oxiderende vaste stoffen

15. Organische peroxiden

16. Bijtend voor metalen

17. Ongevoelig gemaakte ontplofbare stoffen [NIEUW]

 

Gezondheidsgevaren

1. Acute toxiciteit

2. Huidcorrosie/-irritatie

3. Ernstig oogletsel/oogirritatie

4. Sensibilisatie van de luchtwegen of van de huid

5. Mutageniteit in geslachtscellen

6. Kankerverwekkendheid
7. Voortplantingstoxiciteit

8. Specifieke doelorgaantoxiciteit bij eenmalige blootstelling

9. Specifieke doelorgaantoxiciteit bij herhaalde blootstelling

10. Aspiratiegevaar

 

Milieugevaren

1. Gevaar voor het aquatisch milieu

2. Gevaar voor de ozonlaag

 

Verordening (EU) 2019/521 van de Commissie van 27 maart 2019 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, met het oog op de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang. 

(Bron: Prevent)

Voor ondernemingen waar deze chemische agentia gebruikt worden op de arbeidsplaatsen zal dit bijgevolg ook enkele kleine aanpassingen vragen. In theorie zouden vanaf 17 oktober 2020 alle aangepaste SDS-fiches van de leveranciers voorhanden moeten zijn. Deze moeten opgevraagd worden zodat opnieuw alle beschikbare informatie voor de werknemer klopt. Ook zal de Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk (IDPBW) de veiligheidsinstructiekaarten (VIK) van deze producten moeten aanpassen aan de nieuwe etikettering. Een deadline hiervoor is echter nog niet bekend.

Heeft u vragen over de aanwezigheid van chemische agens binnen uw onderneming of vragen over welzijn op het werk in het algemeen? Aarzel dan niet om contact met ons op te nemen.